De (on) zinnigheid van weerspreuken in Nederland
Regent het met Sint Margriet, regent het zes weken dat het giet. Of regent het zes weken niet!We kennen ze wel, die weerspreuken die zo verdacht goed rijmen en ook soms nu nog te pas en te onpas worden gebruikt door deze of gene weerzegger.
Kloppen deze weergezegden uit de Volksweerkunde eigenlijk wel, of is een aantal volstrekt niet waterdicht? In onderstaand artikel proberen we daar aan de hand van enkele treffende voorbeelden wat meer duiding aan te geven. Een deel van de weerspreuken heeft zeker een weerkundige basis en is zelfs geschikt om er een weersverwachting mee te maken.
Veranderingen in de natuur of gedragsveranderingen van dieren werden vroeger vaak gekoppeld aan wijzigingen in het weer. Weersverwachtingen bestonden toen bij lange na nog niet en als je boer of molenaar was en een scherp observator, kon je in de levende natuur bepaalde karakteristieken ontdekken die je wat houvast gaven om nog enig inzicht te krijgen omtrent de weersontwikkeling.
Fabels zijn het dan ook geenszins, die wat onzinniger klinkende weerspreuken, maar ze zijn toch vaak gebaseerd op toenmalige ervaringen van dit soort lieden. Een zekere kern van waarheid is dus wel aanwezig bij een deel van de gezegden.
Vroeger, in de jaren zeventig van de vorige eeuw had je het toonaangevende KNMI te de Bilt dat als het ware een soort ‘benchmark’ was voor het weergebeuren in Nederland en tevens een monopoliepositie had op het meteorologische vlak.
Toch ontpopten zich in die vrije zeventiger jaren van de twintigste eeuw ook twee individuele weermannen die pretendeerden dat ze het weer ook wel in de smiezen hadden.
De bekendste was Jan Hendrik Pelleboer die later wereldberoemd werd in Nederland via de TROS. De andere was een nogal koppige Fries en heette Hans de Jong die geruime tijd voor de NCRV-radio en ook voor dagblad Trouw werkte. Zijn doorgaans uitvoerige weerpraatjes op de landelijke radio werden steevast afgesloten met ‘de weerspreuk’. Waarom eigenlijk? Vond de luisteraar dat leuk? Ben je dan meer betrokken bij het ‘gewone’ volk? Ik heb het nooit zo begrepen. We zien Marco Verhoef na het NOS Journaal van acht uur toch ook niet afsluiten met een of andere vage weerspreuk, enfin.
Desalniettemin is een deel van deze weergezegden/spreuken wel degelijk zinvol en heeft zelfs een beperkte waarde wat de verwachting van het weer betreft (veelal wat de korte termijn aangaat).
Hieronder een aantal weergezegden:
Juli heet en droog, houdt winter kwaad betoog
Dit rijmt mooi, maar heeft weinig voorspellende waarde voor de komende winter. Er is namelijk geen aantoonbaar verband gevonden tussen een hete julimaand en ‘n koude winter zes maanden daarna. Je zou ter verdediging nog kunnen aanvoeren dat een regime met voornamelijk hoge druk boven Scandinavië (in zomer vaak warm met oostenwinden) doorloopt tot in het winterseizoen, wanneer deze configuratie juist kou geeft. Als voorbeeld zou het jaar 1995 genoemd kunnen worden toen een zeer warme zomer werd gevolgd door een (zeer) koude winter, vooral in het noordoosten van ’t land.
Brengt juli hete gloed, zo gedijt september goed
Van dezelfde strekking als hierboven eigenlijk. Er is geen aantoonbaar verband gevonden tussen een bloedhete julimaand en een goede, of voortreffelijke september.
Nu noem ik een paar uitspraken die veel meer hout snijden en ook betrouwbaar zijn
Mistige morgen, gezonde dag
Dit is nu een heel logische. Als de morgen nogal mistig begint, betekent dit vaak dat het gedurende de voorgaande nacht helder was. In heldere condities kan de temperatuur flink dalen en op een gegeven moment condenseert het vocht in de lucht en geeft mist. De zon doet de mist dan weer snel oplossen in de ochtend en er volgt bijna automatisch een ‘gezonde’ dag die iedereen weer vrolijk maakt. Deze ‘dagelijkse gang’ van afkoeling, mistvorming en daarna opkomende zon die de mist doet oplossen, zou moeten duiden op de aanwezigheid van een hogedrukgebied in de buurt.
Nog een ‘mistig’, maar o zo helder voorbeeld:
Mist vorst in de kist
Dit zien we vaak aan het einde van een vorstperiode. De grond is nog (deels) bevroren en als de wind dan ruimt naar de milde zuidwesthoek met aanvoer van vochtige lucht vanaf zee, condenseert deze lucht op grote schaal boven het koude land en geeft vaak op uitgebreide schaal mist. In het jargon wordt dit advectieve mist genoemd in tegenstelling tot stralingsmist in het voorbeeld dat hiervoor werd genoemd.
Vliegt de zwaluw hoog, blijft het droog
Ook zonneklaar, veel duidelijker kan het niet. Zwaluwen eten voornamelijk insecten. Door thermiek worden deze insecten op gewerveld tot grote hoogten soms. Thermische verwarming vindt plaats als de zon het landoppervlak verwarmt waardoor de lucht stijgt en dus ook insecten meevoert. Wanneer men de zwaluwen vlak boven de grond ziet manoeuvreren is het vaak bewolkt omdat de thermiek ontbreekt en de insecten zich uiteraard dichter bij het aardoppervlak bevinden.
Avondrood mooi weer aan boord
Een van de bekendste is dit en ook goed verdedigbaar, ofschoon deze net niet rijmt.
Tijdens een periode met fraai en stabiel weer waarbij er een oostelijke wind waait, wordt de onderste laag van de atmosfeer vaak wat troebeler door stof en vervuiling. Vooral bij zonsondergang is dat goed te zien daar het zonlicht dan vaker rode kleurschakeringen krijgt. Bij een lage zonnestand legt het licht een langere weg af om onze ogen te bereiken en stuit op deeltjes waterdamp of stof. Die verstrooien alle kleuren in feite, maar rood wordt het minst gereflecteerd dus dat zien we verschijnen.
Morgenrood water in de sloot
Hier zien we juist het tegenovergestelde. In de vroege ochtend geldt het principe van avondrood niet, daar we die mooie zonnige dag (waarop er mede dankzij de verwarming van de zon op het aardoppervlak, waardoor er stof in de atmosfeer geraakt) nog moeten krijgen.
Bij dat morgenrood is er dus wat anders aan de hand. Niet het stof kleurt de lucht nu rood, maar puur de aanwezigheid van meer waterdamp in de vorm van wolken. En in veel gevallen duidt dat op een naderend front met regen.
Kring om de zon, water in de ton
Dit is toch wel de bekendste en deze is nagenoeg waterdicht.
Als ons een frontaal systeem nadert (meestal vanuit het westen) dat uiteindelijk regen geeft, worden de inleidende beschietingen bijna altijd voorafgegaan door een pakket met bewolking. Eerst is dat hoge bewolking (cirrus en cirrostratus op zo’n 9 kilometer hoogte) Daarna volgt ook bewolking op middelbaar niveau net zolang tot de lucht helemaal is dichtgesmeerd en het gaat regenen.
Maar juist die hoge bewolking geeft soms optische verschijnselen zoals een halo (kring om de zon, of maan trouwens). Die hoge cirrusbewolking bestaat uit ijskristallen en het zonlicht breekt deze in een bepaalde hoek zodat onder andere een kleurige halo kan ontstaan. Dus de kring om de zon is vaak een indicatie van een weersverandering, lees verslechtering.
Op deze manier kon een boer of molenaar dus een paar honderd jaar terug zien, dat het weer binnen 24 of 36 uur zou veranderen en dus eventueel gepaste maatregelen nemen, door bijvoorbeeld liever vandaag nog te gaan hooien in plaats van het uit te stellen naar de volgende dag.