Foto gemaakt door AO - Is een 30-daagse verwachting tegenwoordig schering en inslag, in 1947 was zo'n verwachting gedurfd en omstreden. Het KNMI hield zich er in die tijd mee bezig. Het tijdschrift AO besteedde er op 12 september 1947 aandacht aan.
Foto gemaakt door AOIs een 30-daagse verwachting tegenwoordig schering en inslag, in 1947 was zo'n verwachting gedurfd en omstreden. Het KNMI hield zich er in die tijd mee bezig. Het tijdschrift AO besteedde er op 12 september 1947 aandacht aan.
Nu

De 30-daagse van het KNMI in 1947: gedurfd en omstreden

Het is tegenwoordig de normaalste zaak van de wereld, het maken van verwachtingen voor een maand of zelfs verder vooruit. Iedere vrijdag komen we bij Weer.nl met een nieuwe aflevering van 30-daagse (eigenlijk een 46-daagse verwachting, voor 6 weken dus). Bij sommige weerbureaus doen ze dat zelfs twee keer in de week. Ook in 1947 werd er (door het KNMI) al mee geëxperimenteerd en eigenlijk speelden toen dezelfde uitdagingen als nu.

Dat het maken van verwachtingen voor de heel lange termijn niet alleen van deze tijd is, hebben we in februari al eens laten zien, in een verhaal over de ophef die in 1939 ontstond over de winterverwachting voor dat jaar, opgesteld door het KNMI. Ons nationale weerinstituut had voor 1939 een zachte winter in het vooruitzicht gesteld, maar in december al was er een fikse vorstperiode. Het tumult was niet van de lucht en de Telegraaf wijdde er op één van zijn pagina’s een uitgebreid artikel aan.

Het kon nog alle kanten op

In weerwil van alle ophef, nam de schrijver het op voor de deskundigen, die de verwachting hadden gemaakt. De winter was nog maar net begonnen, er was in kansen gesproken en de kans dat het anders zou zijn, was wel degelijk benoemd. Verder was de winter nog maar net begonnen en kon het feitelijk nog alle kanten op.

En hij had gelijk: in de rest van de winter kwam het niet meer tot winterweer van enig formaat. Wat restte was een heel normale temperatuur. De verwachting van het KNMI, dat de winter 0,9 graden warmer dan normaal zou verlopen, was misschien wel niet uitgekomen, maar heel ver zat het weerinstituut er uiteindelijk ook niet naast.

KNMI week niet van het pad

Het KNMI week in de jaren daarna niet van het ingeslagen pad en ging door met het maken van verwachtingen voor de lange termijn. Toch bleef het nodig af en toe ambassadeurs in te schakelen om het volk uit te leggen waarom en vooral hoe dit gebeurde. Zo wijdde het tijdschrift AO (van Algemene Onderwerpen – het bestaat nog steeds) op 12 september 1947 onder de titel ‘Is weervoorspelling op lange termijn mogelijk?’ een compleet nummer aan het maken van lange termijnverwachtingen. Prof. Dr. S.W. Visser liet in een artikel van 15 pagina’s zien hoe het in zijn ogen wel en hoe het niet moest.

Net als nu waren er ook toen in de discussie over lange termijnverwachtingen meerdere kampen. Van mensen die optimistisch waren over de ontwikkelingen en die in de resultaten geloofden, mensen die er sceptisch tegenover stonden en mensen die niets van deze ‘nieuwlichterij’ moesten hebben. Het grappige is dat het KNMI destijds voor ging in de strijd. Tegenwoordig hoort ons nationale weerinstituut eerder bij het sceptische kamp, als het om het gebruik van lange termijnverwachtingen gaat.

Bij het bespreken van hoe het niet moest, wees Visser op de ‘weerregels’, die in zijn ogen van nul en generlei waarde waren. Een enkele ervan was wel ergens op gebaseerd, zo gaf hij toe, maar met het merendeel kon je niets uitrichten. Ook besteedde hij aandacht aan de invloed van de maan , waarin destijds nog breed werd geloofd, maar die door meteorologen terzijde was geschoven. En het was maar goed dat die keuze was gemaakt, want dan hoefde je je er ook niet meer mee bezig te houden, aldus Visser. Verder kwamen dieren en planten (die geen vooruitziende gaven hadden, maar reageerden op de ontwikkelingen) en de Enkhuizer Almanak aan bod (wat daarin stond was niet meer dan een wilde gok).

Hoe moet het wel?

Over hoe het wel moest, was Visser duidelijk. Hij zag een groot verschil tussen de operationele weersverwachting (de verwachting tot – ook in die tijd – hooguit 5 a 10 dagen vooruit) waarin je het over details kunt hebben, en die voor de lange termijn waarin je alleen over trends kunt spreken en details achterwege laat. Is de operationele verwachting het domein van de waarnemingen, de stromingsleer en de fysica, bij het maken van lange termijnverwachting heb je het over wat toen weerperioden (en tegenwoordig de periodiciteit van het weer) werden genoemd en ‘betrekkingen tussen de weersgesteldheid in ver uiteen liggende gebieden en die in ons land’, ofwel de teleconnecties.

Zo werd de kracht van de noordoostpassaat op de Atlantische Oceaan genoemd. Was de noordoostpassaat tussen juni en november sterker dan normaal, dan volgde bij ons een zachte en in IJsland en Noord-Scandinavië een koudere winter dan normaal. Was de noordoostpassaat relatief zwak, dan lagen de wintertemperaturen bij ons onder en in IJsland juist boven normaal. Verder werd gekeken naar afwijkingen in de golfstromingen en was er een droogte van ongeveer 5 maanden gevonden, die zich iedere grofweg 27 maanden herhaalde. Dit leek een ‘zeer bestendig’ verband. Ook toen werd al nagedacht over de mogelijke invloed op het weer van de 11 jaar durende zonnevlekkencyclus.

Maar ja, ook in 1947 bleken niet al die verbanden altijd te werken. Je moest toch voor ieder jaar opnieuw een ideale mix tussen de beschikbare variabelen zien te vinden en dan nog waren er dingen die onverklaard bleven. Zoals in 1947 de bizarre combinatie van de koudste winter en de warmste zomer ooit. De oorzaak daarvan was onbekend en moest volgens Visser zelf ook ‘heel ongewoon’ zijn en ‘buiten de hier besproken invloeden vallen.’ Onder zulke omstandigheden is er een grote kans dat de berekeningen falen, zo gaf hij aan, en is het beter geen verwachting te geven dan een onverantwoorde.

75 jaar later

Inmiddels zijn we 75 jaar verder. Nog steeds is de operationele verwachting het domein van de waarnemingen, de stromingsleer en de fysica, verpakt in de computermodellen die de verwachtingshorizon behoorlijk hebben opgerekt. Bij de langere termijn spreken we nog steeds vooral in trends, en hebben we behalve de toen al bekende analoge (die van de teleconnecties) en statistische (die van de periodiciteit van het weer) benaderingen tegenwoordig ook de beschikking over de digitale benadering (die van modelberekeningen).

Wat is gebleven, is dat we nog steeds met enige regelmaat ‘falen’ (zie onze mislukte winterverwachting voor dit jaar), al zien we een langzaam stijgende trend in de betrouwbaarheid van lange termijnverwachtingen. Ook blijven ze onverminderd omstreden. Nog steeds zijn er de groepen van de ‘believers’, de sceptici en zij die er hoe dan ook niets van moeten hebben, waarbij het KNMI is opgeschoven van het kamp van de ‘believers’ toen, naar dat van de sceptici nu.

De grote onbekende van onze tijd is de invloed van klimaatverandering op de verbanden die we met moeite bij elkaar hebben gesprokkeld. Gelden ze nu nog wel of kunnen we ze naar de schroothoop verwijzen? De tijd zal het leren. Ondertussen blijven we het natuurlijk gewoon proberen. Want alleen door het te proberen, vind je nieuwe dingen uit.

Reinout van den BornChef Redactie