Het kan vriezen en dooien! Maar het dooit steeds vaker...
Winterliefhebbers kunnen niet wachten tot het kwik weer onder het vriespunt zakt, het liefst voor langere tijd zodat we de schaatsen weer uit het vet kunnen halen. Maar de Nederlandse winter wordt vaak gekenmerkt door kwakkelweer met temperaturen rondom het vriespunt. Oftewel, ‘het kan vriezen en het kan dooien’. Maar zijn er eigenlijk winters geweest waarin het vaker vroor dan dooide? Weer.nl zoekt het uit!In dit onderzoek zijn de uurdata van weerstation De Bilt gebruikt voor de meteorologische winterperiode. Dit zijn de maanden december, januari en februari. Helaas zijn voor de periode 1901-1951 geen uurdata beschikbaar, maar alleen dagdata. Voor de koudste winters vóór de jaren ’50 kan wel een aardige inschatting worden gemaakt op basis van deze daggegevens. Weerstation De Bilt wordt als representatief weerstation gebruikt, maar de winters zijn in het algemeen in het noorden en oosten een stuk kouder dan in het zuidwesten en westen. De uitkomsten kunnen dus voor andere regio’s verschillen.
In 2010 meer vorst dan dooi?
Een winter waarin het vaker vriest dan dooit, we kunnen het ons bijna niet voorstellen. Veel winterliefhebbers denken nog vaak terug aan de sneeuwrijke winter van 2010. Het vroor vaak. De winter telde in De Bilt 20 officiële ijsdagen. Dat betekent dat van de 90 dagen de temperatuur op 20 dagen niet boven het vriespunt uitkwam. Maar dat betekent ook dat het op maar liefst 70 dagen toch nog minstens een paar minuten heeft gedooid.
Kijken we naar de uurdata uit de meteorologische winter van 2010, dan heeft het 879 uren gevroren en 1281 uren gedooid. Een ‘dooi-overschot’ van 402 uren dus en dat zijn 17 dagen. Zelfs die koude winter had dus veel meer dooi- dan vorstmomenten. Dit was overigens wel veruit de meest vorstrijke winter uit deze eeuw en sinds 1951 waren er slechts 6 winters met (veel) meer vorsturen.
8 winters met vooral vorst
Sinds het begin van de uurmetingen in 1951 waren er slechts 3 winters met meer vorst- dan dooi-uren. Dit waren de winters van 1996, 1979 en 1963. In 1996 vroor het 170 uur meer dan het dooide. In 1979 was dit verschil nog veel groter met 300 uur. De winter van 1963, de koudste sinds 1901, verplettert deze winters. In deze winter vroor het 1610 uren en dooide het slechts 550 uren. Dat betekent dat het 1060 uren meer vroor dan dooide!
Verder is er vóór 1951 nog een aantal winters dat vergelijkbaar of net iets minder koud was dan 1963. Op basis van de daggegevens kunnen we ook 1947, 1940 en 1942 aan het rijtje toevoegen. Als we kijken naar het aantal ijsdagen, dagen waarop het 24 uur blijft vriezen, tellen deze winters respectievelijk 46, 41 en 40 ijsdagen tegen 42 in 1963. Het zou zelfs zomaar kunnen dat één van deze winters meer vorsturen telt dan 1963. Tot slot kunnen we ook 1941 en 1929 toevoegen aan het rijtje, met respectievelijk 28 en 27 ijsdagen tegen 26 ijsdagen in 1996. Qua vorsturen, op basis van de dagdata, komen deze winters goed overeen met de koude winter van 1996.
Meer vorst dan dooi deze eeuw onmogelijk geworden
Het mag duidelijk zijn dat de klimaatverandering korte metten maakt met het aantal vorsturen. Dit aantal neemt deze eeuw drastisch af. Over de periode 1952-1981 telde de winter nog gemiddeld 565 vorsturen. Bijna elke winter, zelfs de zachte, telde één of meer (korte) schaatsperiodes. In de koudere winters konden we soms ruim een maand op de schaatsen staan.
Het gemiddeld aantal vorsturen bleef in de jaren ’80 ongeveer gelijk, maar begon vanaf jaren ’90 gestaag af te nemen. Over de periode 1991-2020 is het aantal gedaald tot 412, een afname van 154 vorsturen ten opzichte van de periode 1952-1981. Dit komt omdat de basistemperatuur van de winter over deze periode 1,5 graden is gestegen. Daardoor zijn we inmiddels een stadium gepasseerd en is het niet meer mogelijk om zoals in 1996, meer vorsturen dan dooi-uren te tellen.
Deze eeuw recordweinig vorst
Kijken we alleen naar deze eeuw dan is het nog veel erger. Gemiddeld vroor het maar 376 uren en afgelopen 10 winters daalde dit aantal verder naar 330 uren. Sinds 1951 is er nooit een tijdvak van 10 jaar geweest waarin het minder vroor. Het oude record was een 10-jaars gemiddelde van 346 vorsturen van 1998 t/m 2007. De decade waarin we het vaakst op de schaatsen stonden was 1962 t/m 1971 met gemiddeld 724 uren vorst, een ruime verdubbeling ten opzichte van de afgelopen 10 winters.
Helft van de top-10 uit deze eeuw
De afgelopen winter van 2020 staat met 73 vorsturen op een tweede plaats in de top-10 van vorstarmste winters sinds 1951. Alleen de ‘winter’ van 2014 kreeg het voor elkaar om nóg minder vorst te produceren: 58 uren. Op een derde plek vinden we 1989 met 86 uren vorst. Deze top-10 bestaat voor de helft uit winters uit deze eeuw en in zijn geheel uit winters die tot de periode 1975-2020 behoren.
Van de winters vóór de jaren ’50 komt er niet één winter in de buurt. Omdat we alleen daggegevens tot onze beschikking hebben, kunnen we kijken naar het aantal dagen waarop het heeft gevroren. De winter van 1935 telde met 28 dagen vorst het kleinste aantal uit de eerste helft van de vorige eeuw en een 19e plek sinds 1901. In de tweede helft van de vorige eeuw vinden we 1989 met slechts 16 dagen vorst, een vijfde plek. Bovenaan staat 2014 met 10 vorstdagen, gevolgd door de winter van 2020 waarin het 15 keer heeft gevroren.