Februari 1956: een maand lang Siberische kou in Nederland
Februari 1956 was in Nederland de koudste maand sinds het begin van de moderne meetreeksen in 1901. In de 19e eeuw was in De Bilt alleen januari 1823 met -7,0 graden nog iets kouder. Met een gemiddelde temperatuur van -10,5 graden was de periode, die op 15 februari 1956 begon en op de 24ste eindigde, de op één na koudste van de twintigste eeuw. Alleen de koudegolf van 18 tot 27 januari 1942 was met gemiddeld -11,3 graden nog iets kouder.Het ijskoude winterweer kwam dat jaar wel als een grote verrassing. De maanden december en januari hadden, op een paar kleine prikjes na, nog nauwelijks iets aan winterweer opgeleverd. Januari was zelfs onstuimig en nat, omdat vanaf de Oceaan het ene na het andere lagedrukgebied op het Europese continent werd afgevuurd. Met bijbehorende zuidwestenwinden, wolkengebieden met regen en hoge temperaturen. Tot vorst kwam het ook in de nachten maar heel af en toe.
Iets bijzonders op de weerkaarten
Toch was in januari op de weerkaarten al iets bijzonders zichtbaar in de vorm van hardnekkige hogedrukgebieden boven het noordoosten van Canada die hun invloed af en toe naar de omgeving van Groenland en IJsland uitbreidden. Aan de oostflank van dit hogedrukgebied lag ijskoude lucht boven het noorden van de Oceaan en Europa klaar om toe te slaan. De depressietrein wist het moment waarop dit zou gebeuren lang tegen te houden, maar tegen het einde van de maand was er geen redden meer aan: de ijskoude lucht kwam in beweging en Nederland ging voor de bijl.
Het begon op 26 januari. Het was wat kouder geweest, toen zachte lucht vanuit het zuidwesten binnendrong met sneeuw en regen. Op veel plaatsen viel 10 tot 15 millimeter aan neerslag. Het grootste deel van het land kwam in de loop van de dag in de zachte lucht terecht, met temperaturen tussen 5 en 9 graden. In het noordoosten lag het kwik nog wel rond het vriespunt.
Spontane luchtdrukstijgingen
In de koude lucht ten noordoosten van Nederland vormde zich boven het noordwesten van Rusland een thermisch hogedrukgebied (dat bestond toen nog). Dit gebeurde omdat de koude lucht er zo zwaar en taai was dat de barometerstanden spontaan begonnen te stijgen. In Nederland was het meteen al voldoende om een verdere opmars van de zachte lucht tegen te houden.
Een dag later kreeg het hogedrukgebied een uitloper over Scandinavië. De koude lucht boven het noordoosten van ons land begon zich zuidwestwaarts uit te breiden, maar alleen in het noordoosten bleef het overdag ook vriezen. In het zuidwesten was het nog een graad of 4. Ook op zondag 29 januari zagen we grote tegenstellingen. In het noordoosten vroor het, in de rest van het land stegen de temperaturen tot tussen 3 en 6 graden boven nul. Het hogedrukgebied boven Scandinavië zwol verder aan tot 1045 hPa en boven het noordoosten en oosten van Europa lag ijskoude lucht klaar om op veldtocht naar het westen te gaan. Die veldtocht begon op maandag 30 januari.
Op sandalen met dikke sokken
Mijn vader Peter van den Born, nu bijna 82 jaar oud, kan zich de start van die legendarische februariwinter nog maar al te goed herinneren. Hij moest die dag als 17-jarige jongen in de ochtend op de fiets naar de Handelsschool, een tochtje van een kilometer of 11 van Terschuur naar Amersfoort. Die ochtend was er nog niet zoveel aan de hand. Wel was mijn vader wat grieperig. Maar omdat hij zich op dat moment nog niet bewust was van wat er later op de dag zou gebeuren, had hij zijn gewone winterkleding aan. Met daaronder sandalen en dikke sokken (!)
Het weer was nog rustig, vertelt hij nu en de fietstocht verliep normaal. Tijdens de lessen stak in Amersfoort een ijskoude oostenwind op en begon het te sneeuwen. Al snel duikelde de temperatuur tot een graad of 5 onder nul. Verliep de ochtendfietstocht nog aangenaam, ’s middags naar huis terug was het weer bar en boos. Tegen de stormachtige oostenwind in, door de jagende sneeuw en ook nog grieperig, ploeterde hij terug naar huis. Ouders die klaarstonden om de kinderen onder dergelijke omstandigheden van school te halen, waren er toen nog niet. Hoe lang het duurde, weet hij niet meer. Maar dat het een verschrikking was, staat hem nog altijd bij. Met een aantal tenen bevroren, kwam hij uiteindelijk thuis. En alleen het weer laten dooien daarvan was al afschuwelijk.
Lange koudegolf
De februariwinter van 1956 was begonnen. Begon de kou op de 30ste, een dag later vroor het overal streng, ook overdag. In De Bilt bleef het op 1 februari 11 graden vriezen, in Maastricht kwam het kwik niet boven -12,7 graden. In de dagen erna temperde de kou wat, maar bleef het vriezen, op 8 februari na. Toen trok een storing vanuit het noorden ten oosten van Nederland langs naar het zuiden en kwamen de temperaturen overal even een paar graden boven het vriespunt uit. Toen de storing voorbij was, lag de weg vrij voor een volgende inval van ijskoude lucht.
Die kwam er een dag later en vervolgens bleef het vrijwel overal rui twee weken aan één stuk vriezen. Een lange koudegolf brak aan. Rond de 12e en de 14e viel op veel plaatsen 20 tot 25 centimeter sneeuw, op sommige plekken nog meer. En toen het weer daarna voor langere tijd onder invloed van een hogedrukgebied kwam te staan, werden de laagste temperaturen van de vorstperiode bereikt. In de vroege ochtend van 16 februari noteerde Uithuizermeeden een temperatuur van -26,8 graden, de op één na laagste temperatuur ooit in Nederland gemeten. Alleen op 27 januari 1942 werd het in Winterswijk nog kouder: daar daalde het kwik tot -27,4 graden.
Nederland veranderde in een poollandschap
Nederland veranderde geleidelijk aan in een poollandschap. Kanalen, plassen en meren vroren dicht, later kam er ook ijs op de rivieren. Overal was ijs, overal was overlast. En toch leverde het winterweer ook mooie plaatjes op. Mens en dier kregen het moeilijk in de barre kou, het werd ook lastiger om alle aanvoerroutes beschikbaar te houden. Aan van alles en nog wat ontstonden tekorten en alleen met creatieve oplossingen en veel saamhorigheid kwam iedereen er doorheen.
Ook die koude periode herinnert mijn vader zich nog goed. De kinderen mochten pas uit bed als moeder beneden de kachel flink had opgestookt. Speciale maatregelen werden genomen om de warmte in de keuken te houden en daardoor was het voor buitenstaanders best lastig om binnen te komen. Sommige schoven over het aanrecht naar binnen, herinnert hij zich nog. Elke ochtend werd je wakker met een dikke laag ijs aan de binnenkant van de ramen. Ze sliepen onder dikke molton dekens (best lekker warm…) en op de plek waar de adem tegen die dekens aankwam, zat vroeg in de ochtend een laagje rijp. Vochtige kleding lag stijf bevroren over de stoel. ‘Maar we waren niet anders gewend’, zegt mijn vader hierover. Hij herinnert het zich niet als een vervelende tijd.
‘Dan moet je nog iets harder werken!’
Toen de dikke laag sneeuw er eenmaal lag, moest in Terschuur alles uit de kast worden gehaald om de weg door het dorp toch weer een beetje sneeuwvrij te krijgen. Dat lukte niet helemaal, herinnert mijn vader zich. Slechts één rijbaan kregen ze min of meer vrij, de rest van de weg verdween onder twee metershoge sneeuwranden. Om het verkeer toch in goede banen te kunnen leiden, moest enige tijd eenrichtingverkeer worden ingesteld. De werklui met hun sneeuwschuivers werkten zich uit de naad. En als het dan toch niet goed lukte, riepen mensen van de zijkant: ‘dan mot je nog iets harder werken!’ Waarna dan steevast een bulderend gelach volgde. De sfeer bleef goed.
Tjebbe Spannenburg, de 84-jarige vader van mijn vriendin, herinnert zich die periode ook. Hij was toen als 19-jarige militair in Nijmegen gelegerd. In de periode nadat de dikke sneeuwlaag was gevallen, waren de stoepen in de stad door het aantrappen van de sneeuw spiegelglad geworden. Je kon er eigenlijk niet meer overheen zonder op enig moment te vallen.
De roep van stadsbewoners om hier wat aan te doen, was luider geworden en de burgemeester van Nijmegen had besloten om in te grijpen. De hulp van de militairen werd ingeroepen om aan de overlast een einde te maken. Dat werd bikken voor de militairen, vele dagen lang. Het was best leuk, zegt mijn schoonvader. De Nijmegenaren waren blij met het werk dat werd verzet en voor de militairen was het een welkome afwisseling. De sneeuw werd in vrachtwagens geschept die in de Waal werden leeggestort. En na enige tijd kon iedereen weer veilig lopen.
Indrukwekkende getallen
Pas tegen het einde van de maand liep de kou op zijn einde. In De Bilt kwam de gemiddelde temperatuur uiteindelijk op -6,7 graden uit. Er waren 24 ijsdagen, 27 dagen met vorst, 24 daarvan met matige vorst, 17 met strenge vorst en 10 met zeer strenge vorst. In Maastricht, waar de gemiddelde temperatuur op -7,6 graden uitkwam, waren de getallen nog indrukwekkender: 25 ijsdagen, 28 dagen met vorst, waarvan 26 met matige en 21 met strenge vorst. In Maastricht kwam het op 9 dagen tot zeer strenge vorst. Het zijn getallen die we nu nooit meer zullen halen.
Behalve bar en koud was de februarimaand in 1956 natuurlijk ook bij uitstek een maand waarin aan allerlei vormen van wintersport kon worden gedaan. Er werd massaal geschaatst en gesleed en er was natuurlijk een Elfstedentocht. Een winnaar kwam er niet omdat de koplopers hand in hand over de eindstreep kwamen. Uiteindelijk besloot de organisatie dan ook om geen winnaar aan te wijzen.